
Jurisprudentie
BJ4696
Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/393 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/393 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat in strijd zou zijn gehandeld met het Verzekeringsgeneeskundig protocol. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. Vernietiging besluit. Rechtsgevolgen blijven geheel in stand.
Uitspraak
08/393 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 december 2007, 07/3662 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 april 2009 heeft het Uwv, op verzoek van de Raad, nadere stukken overgelegd, waaronder een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van eveneens 29 april 2009.
Bij brief van 12 juni 2009 heeft appellante aanvullende gronden van het hoger beroep aan de Raad doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2009. Appellante is -met bericht- niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In 2006 heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op grond van de resultaten van dat onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen geschikt is te achten voor het verrichten van werkzaamheden in gangbare arbeid. Bij besluit van 8 november 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 4 januari 2007 ingetrokken.
1.3. Bij besluit van 25 april 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 8 november 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit -samengevat- geoordeeld geen aanleiding te zien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts informatie van de huisarts, de revalidatiearts en de therapeute mensendieck in hun beoordeling hebben betrokken. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de medische gegevens geen aanknopingspunten bevatten voor het bestaan van meer of zwaardere beperkingen, ook niet als gevolg van de door appellante gestelde rug- en maagklachten, dan die welke door de bezwaarverzekeringsarts zijn aangenomen en neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Tot slot overweegt de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit dat namens appellante geen medische informatie is overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat appellantes beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige.
2.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank, mede in aanmerking genomen de in het dossier aanwezige arbeidskundige rapporten, geoordeeld dat de medische geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies voldoende is gemotiveerd.
3. Appellante heeft in hoger beroep grotendeels de door haar in eerste aanleg naar voren gebrachte beroepsgronden herhaald. Voorts heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat door de artsen van het Uwv ten onrechte geen toepassing is gegeven aan het Verzekeringsgeneeskundig protocol aspecifieke lagerugpijn.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit en maakt die tot de zijne. Wat appellante ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft aangevoerd vormt, in de kern, een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit. Evenmin als in beroep heeft appellante in hoger beroep objectieve medische gegevens ingebracht die alsnog, uitgaande van de datum in geding 4 januari 2007, twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen.
4.2. Voor wat betreft de stelling van appellante dat de verzekeringsartsen van het Uwv in strijd hebben gehandeld met het Verzekeringsgeneeskundig protocol aspecifieke lagerugpijn waarvan op grond van de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen arbeidsongeschiktheidswetten met ingang van 6 maart 2006 gebruik moet worden gemaakt, overweegt de Raad als volgt. Appellante heeft zich eerst in het aanvullend hoger beroepschrift van 12 juni 2009 slechts in algemene bewoordingen beroepen op dit protocol. Appellante heeft niet gespecificeerd op welke gronden zij van mening is dat de verzekeringsartsen van het Uwv in strijd met het protocol zouden hebben gehandeld. Ter zitting van de Raad is namens het Uwv een nadere toelichting gegeven op de handelwijze van de verzekeringsartsen in het licht van het protocol. Gelet op deze toelichting ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat in strijd zou zijn gehandeld met het protocol.
4.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad, met de rechtbank, voorts van oordeel dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. Gelet op de nadere in hoger beroep overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige acht de Raad de in die functies voorkomende signaleringen voldoende toegelicht.
4.4. Nu het Uwv eerst in hoger beroep een adequate toelichting heeft gegeven op mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante, dienen zowel de aangevallen uitspraak als het bestreden besluit te worden vernietigd.
4.5. Omdat appellante echter bij het bestreden besluit terecht minder dan 15% arbeidsongeschikt is geacht, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand te laten.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,--;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bedee, in tegenwoordigheid van M.D.F. Smit- de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009.
(get.) H. Bedee.
(get.) M.D.F. Smit- de Moor.
EV